Rond 1400 was Nederland was nog niet zo dichtbevolkt als het nu is. Op het platteland dronken mensen water uit rivieren en meren. Mensen die daarvan te ver weg woonden, haalden water uit een put. In de steden werd in die tijd het water uit grachten gehaald. Het probleem was dat die rivieren en grachten ook als open riool werden gebruikt. Door het drinken van het vervuilde oppervlaktewater liepen mensen snel ziekten op.
Toen in de negentiende eeuw steeds meer fabrieken en industrieën kwamen, werd de drinkwatervoorziening een probleem. Het rivierwater werd steeds vervuilder. In de dichtbevolkte steden heerste regelmatig cholera, dat zorgde voor hoge sterftecijfers.
De eerste waterleidingen in Nederland ontstonden op particulier initiatief. Het eerste tappunt werd gerealiseerd in 1851 bij de Haarlemmerpoort in Amsterdam. Eigenaar was de Amsterdamse Duinwater Maatschappij, het eerste drinkwaterbedrijf in Nederland. Het water kwam via 20 kilometer lange buizen uit de duinen. Het waren de Amsterdamse bierbrouwers die, voor een meer efficiënte en constante aanvoer van zuiver water, de stimulans gaven tot de ontwikkeling van een leidingnetwerk. Vanaf 1900 ging het snel. Drinkwater kwam steeds vaker via de waterleiding bij mensen thuis. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog had bijna driekwart van alle Nederlandse huizen schoon, stromend water. Rond 1960 was op een enkele boerderij na, heel Nederland voorzien van kraanwater.